Door: Lisa Fluit
Leestijd: 4 minuten
In een eerdere blog gingen we al in op de aansprakelijkheid bij watersportongevallen. In deze blog gaan we daar opnieuw op in omdat de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2025 een interessante beschikking heeft gegeven in een deelgeschil over een ongeval dat op 2 juni 2021 plaatsvond.
Het geschil betrof de vraag of de eigenaar van een motorboot aansprakelijk is voor de verwondingen van een jongen die onder de boot terechtkwam en ernstig gewond raakte. In deze blog wordt de kern van de uitspraak besproken en wordt dieper ingegaan op de juridische implicaties van het besluit.
De feiten die leidden tot de rechtszaak zijn als volgt: op 2 juni 2021 gingen de bestuurder van de boot en zijn zoon samen met enkele andere kinderen, waaronder het slachtoffer, varen op de Vecht, een rivier in Nederland. De groep heeft gevaren met een motorboot en was gestopt bij het “koeienstrandje” in Weesp, waar ze de middag doorbrachten. Voor de terugreis wilden de zoon van de bestuurder en het slachtoffer met een supboard achter de boot varen.
Dit was met een touw aan de achterkant van de motorboot vastgemaakt. Terwijl de bestuurder van de boot achteruit voer om de boot los te maken, vielen de jongens van het supboard. Het slachtoffer kwam hierbij onder de motorboot terecht, en zijn voeten en benen raakten de schroeven van de motor, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder crushletsels aan zijn voeten en rechteronderbeen, met huidwonden, spier- en zenuwschade.
De ouders van het slachtoffer stelden de bestuurder van de boot aansprakelijk voor de opgelopen schade en vorderden een voorschot op de schadevergoeding. Dit leidde tot de rechtszaak die door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld.
De centrale vraag in dit deelgeschil was of de bestuurder van de boot aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer geleden had. De kantonrechter oordeelde dat de bestuurder van de boot wel degelijk aansprakelijk was voor de gevolgen van het ongeval. De kern van het oordeel was dat de situatie die de bestuurder van de boot creëerde, door kinderen op een vastgebonden supboard achter de motorboot te laten varen en vervolgens achteruit te varen, buitengewoon gevaarlijk was.
Volgens de kantonrechter had de bestuurder van de boot moeten begrijpen dat het achteruit varen met kinderen op het supboard een risico met zich meebracht, wat in dit geval daadwerkelijk tot een ongeval leidde. Het feit dat de twee kinderen op een supboard achter de boot hingen, was op zich al een gevaarlijke situatie. Door vervolgens achteruit te varen om de boot los te maken, werd dit risico verder vergroot.
De kantonrechter stelde vast dat de bestuurder van de boot de verantwoordelijkheid als schipper van de motorboot had, om te zorgen voor een veilige situatie voor de kinderen aan boord. Door geen maatregelen te treffen en door de jongens te laten varen in een onveilige situatie, heeft de bestuurder van de boot een onrechtmatige daad begaan, waarvoor hij aansprakelijk werd geacht.
Dit oordeel is in lijn met de algemene regels omtrent aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige daad, zoals geregeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin wordt gesteld dat iemand aansprakelijk kan zijn voor schade die ontstaat door een onrechtmatige daad, waarbij de gedraging van die persoon in strijd is met de zorgvuldigheidsnormen die men in het maatschappelijk verkeer van een ieder mag verwachten.
Naast de vaststelling van de aansprakelijkheid, vroegen de ouders van het slachtoffer om een voorschot op de schadevergoeding. Het gevraagde voorschot bedroeg € 2.500,-, een bedrag dat volgens hen noodzakelijk was om de opgelopen schade enigszins te kunnen compenseren. De kantonrechter oordeelde dat het redelijk was om dit voorschot toe te kennen. Dit, omdat de aard van een deelgeschilprocedure met zich meebrengt dat de rechter zoveel mogelijk een duidelijk oordeel moet geven op basis van de beschikbare informatie.
De kantonrechter stelde vast dat het niet nodig was om verder bewijs te leveren over de schade, aangezien uit de stukken bleek dat het gevraagde voorschot rechtmatig was en niet onterecht hoog. Bovendien had de vader van het slachtoffer in een brief van 17 september 2024 reeds een gedetailleerde toelichting gegeven op de schade die was geleden, wat het oordeel over de toekenning van het voorschot ondersteunde.
Het voorschot werd daarbij vergezeld met een vordering tot betaling van wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak, wat de kantonrechter eveneens toegewezen heeft, gezien de aard van de schadevergoeding bij onrechtmatige daad.
Een ander belangrijk onderdeel van de uitspraak was de beslissing over de proceskosten. De kantonrechter begrootte de kosten van de deelgeschilprocedure op € 2.948,-, inclusief het griffierecht van € 248,- dat de vader van het slachtoffer had betaald. Omdat de zaak niet bijzonder complex was, werd het volledige bedrag als redelijk en gerechtvaardigd beschouwd. De bestuurder van de boot werd dan ook veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de vader van het slachtoffer.
Hoewel de uitspraak in het voordeel van de ouders van het slachtoffer uitviel, werd deze niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals de vader van het slachtoffer had gevraagd. Dit betekent dat de uitspraak pas definitief wordt nadat een eventuele beroepsprocedure is afgerond, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure niet direct kan worden opgekomen.
De uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland in deze zaak benadrukt de verantwoordelijkheid van een bestuurder van een motorboot voor de veiligheid van de passagiers en andere betrokkenen, zoals kinderen die deelnemen aan activiteiten met de boot.
Heeft uw letselschade opgelopen op het water en wilt u weten wat uw rechten zijn? Dan raden wij u aan contact op te nemen met een van onze experts. Wij helpen u graag bij het verhalen van uw schade.